Manuel María de Falla y Matheu (Cádiz, 23 november 1876Alta Gracia, Argentinië, 14 november 1946) was een Spaanse componist.

Vanaf eind 1890 studeerde de Falla muziek aan het Real Conservatorio Superior de Música de Madrid in Madrid, piano onder José Tragó en compositieleer onder Felipe Pedrell. Door de invloed van Pedrell raakte De Falla geïnteresseerd in de autochtone Spaanse muziek, vooral de flamenco uit Andalusië en meer specifiek de cante jondo, waarover hij het geschrift El cante jondo publiceerde (1922). De invloed hiervan wordt aangetroffen in zijn gehele oeuvre. Zijn eerste belangrijke werk was een opera (zarzuela) in één akte La vida breve uit 1905, die pas in 1913 in première ging.

Van 1907 tot 1914 verbleef De Falla in Parijs, waar hij beïnvloed werd door componisten als Maurice Ravel, Claude Debussy en Paul Dukas. In die tijd schreef hij weinig muziek. Veel van zijn werken ontstonden bij zijn terugkeer naar Madrid tegen het begin van de Eerste Wereldoorlog. Hij schreef toen een aantal van zijn bekendste werken als Noches en los jardines de España, El amor brujo en El corregidor y la molinera, dat na een bewerking bekend werd als El sombrero de tres picos.

Van 1921 tot 1939 woonde hij in Granada, waar hij onder meer El retablo de maese Pedro schreef. De klavecimbelpartij daarin schreef hij voor Wanda Landowska. In zijn muziek nam de invloed van de Spaanse volksmuziek af en kwam neo-classicistische invloed tot uiting.

In 1939 vertrok De Falla naar Argentinië, waar hij in Alta Gracia in 1946 overleed.

Julio Salvador Sagreras (22 November 1879 – 20 July 1942) was an Argentine guitarist and composer. He gave many radio performances during his lifetime.

Guitarist, pedagogue and Argentinian composer. His two parents were guitarists who taught him the guitar very early. Julio Salvador Sagreras participated in concerts at the age of 6. At age 12, he studied piano and composition. He progressed quickly and became a professor of guitar at the Académia de Bellas Artes. In Buenos Aires, he met the editor Francisco Nuñez, who later published a hundred compositions of Sagreras. In 1905 he opened his own school, Academia de Guitarra. Between 1900 and 1936, Julio Sagreras gave many concerts in concert halls and saloons, and also participated in radio releases. Most of today’s authoritative biographical information on Sagreras comes from Jaime Guiscafre’s Master’s thesis (University of Wisconsin).

Sagreras is also known for his methodical and well-annotated guitar instruction series. It consists of seven books that take the student from the beginner to the advanced stage. The series is so well thought out and so incrementally progressive that it has often been said that the student can teach himself. Further information about Sagreras’ Lecciones de Guitarra [Lessons for Guitar] can be found in the Doctoral document of Brent McPike (D.M. Indiana University, 2004), The Guitar Lessons of Julio Sagreras: A Study in Fingering, Articulation, and Application which is in the archives of the Guitar Foundation of America (GFA) in Akron, OH. In addition to Sagreras’ Lecciones… other famous works for guitar include Maria Luisa (a mazurka), El Zorzal (Estilo), Violetas (Waltz), and the virtuosic El Colibri.

Miquel Llobet Solés (18 October 1878 – 22 February 1938) was a classical guitarist, born in Barcelona (Catalonia, Spain). Llobet was a renowned virtuoso who toured Europe and America extensively. He made well known arrangements of Catalan folk songs for the solo guitar and is also the composer of original works.

Some details of Llobet’s biography are confused and contradictory. The son of a wood sculptor, he was baptized in the month of his birth in the church of Sant Just i Pastor on the Carrer de la Palma de Sant Just, the street where he spent his boyhood, just a few streets from the Carrer Gignàs, which (from 1884 through 1885) was the residence of his eventual teacher Francisco Tárrega.[1] He was trained as an artist, revealing a talent for painting, and continued to paint throughout his life. His earliest musical training was on the violin and the piano. Later he received a guitar as a gift from an uncle. In December, 1889, Llobet heard Antonio Jiménez Manjón (1866–1919) give a guitar recital at the Teatre Catalunya in Barcelona, and was inspired to seek instruction on the guitar from Magí Alegre.

Llobet first met, and played for, the great guitar pedagogue Francisco Tárrega in October 1892. Two years later he began to study with him at the Municipal Conservatory of Music in Barcelona. By his own account, his studies with Tárrega do not seem to have been based on any particular method, rather Llobet would observe Tárrega play and then experiment with his techniques at home. “Così, più che impararla, io sperimentavo la mia tecnica sulla chitarra”. (“In this way, more than by learning it, I experimented with my guitar technique.”)

He began giving private concerts for intimate gatherings in 1898. In 1900, he met Concepción Jacoby, Tárrega’s patron, who also became his own patron, helping him to launch an international career. His first public concert took place in 1901 at the Conservatory of València. During that same year, he also performed at conservatories in Seville and Málaga, where he was awarded the honorary title of Professor. He played at the Teatro de la Comedia in 1902 and before the Spanish Royal Family in Madrid in 1903. Lees verder klik hier.

Antonio José Martínez Palacios (Burgos, 12 december 1902Estépar, 11 oktober 1936), was een Spaans componist. Zijn achternamen Martínez Palacios liet hij later achterwege, waardoor hij vooral bekend is als Antonio José. Hij is aan het begin van de Spaanse Burgeroorlog gefusilleerd door de falangisten.

Antonio José Martínez Palacios werd in 1902 geboren in Burgos, als zoon in een eenvoudige familie. Zijn vader, Rafael Martínez Calvo, was banketbakker. Zijn moeder, Ángela Palacios Berzosa, kwam uit Ibeas de Juarros.

Hij componeerde, nauwelijks 13 jaar oud, in 1915 Cazadores de Chiclana. In 1920 ging hij naar een conservatorium in Madrid. Als leerling componeerde hij aldaar in 1921 de Sonata castellana, een werk voor piano dat later de basis werd van zijn Sinfonía castellana uit 1923. Ook uit 1921 stamt zijn werk Poemas de juventud dat de eerste prijs in een concours kreeg en twee jaar later werd gepubliceerd.

In Madrid raakte hij bevriend met García Lorca en begon hij en zijn muziek een redelijke bekendheid te krijgen.

Antonio José begon 1924 met de compositie van Danza de bufones en de Danzas burgalesas. Van 1925 tot 1929 doceerde hij aan het college “San Estanislao” in Málaga, waardoor hij meer kon componeren. Daar schreef hij zijn Danza burgalesa n.º 4. In 1927, won hij met de Sonata gallega opnieuw een prijs en werd er meer werk van hem gepubliceerd, o.a. “Evocaciones”.

Met een beurs van de gemeente Burgos kon Antonio José in de zomers van 1925 en 1926 in Parijs studeren. Daar begon hij met de compositie van de opera El mozo de mulas, waarvan het thema gebaseerd is op enkele hoofdstukken uit de Don Quichot.

In 1929, terug in Burgos, was Antonio José koordirigent en muziekdocent. Met één van zijn leerlingen onderzocht hij folkloristische themas en volksmuziek. Uit deze periode stamt het bekende Himno a Castilla. Ook resulteerde dit onderzoek in de verzameling volksliederen uit Burgos, Colección de cantos populares burgaleses dat verscheen 1932 en bekroond werd met de Premio Nacional de Música (Spaanse nationale muziekprijs).

Antonio José begon langzamerhand internationale bekendheid te krijgen. Hij raakte bevriend met Salvador Dalí. Maurice Ravel heeft over Antonio José gezegd: “Hij wordt de Spaanse componist van onze eeuw.”. Op 18 juli 1936 werd Antonio José gevangengezet en op 11 oktober 1936 werd hij gefusilleerd, nabij Estépar, 20 kilometer van Burgos.

Zijn muziek is daarna enigszins in de vergetelheid geraakt, maar wordt nu langzamerhand herontdekt en vaker uitgevoerd. Zijn Sonata para guitarra, geschreven in 1933 maar pas in 1990 gepubliceerd, wordt gerekend tot de meest delicate werken voor gitaar in de 20ste eeuw.

Pantaleón Enrique Joaquín Granados y Campiña (Lerida, Catalonië, 27 juli 1867 – op zee (tussen Folkestone en Dieppe), 24 maart 1916) was een Spaans componist, muziekpedagoog en pianist.

Zijn vader Calixto Granados was van Cubaanse afkomst en diende als officier in het Spaanse leger, zijn moeder Enriqueta Campiña kwam uit Noord-Spanje. Zijn eerste pianolessen kreeg hij van de dirigent van de militaire banda. Nadat zijn ouders zich in Barcelona gevestigd hadden, studeerde hij piano bij Francisco X. Jurnet en Joan Baptista Pujol en compositie bij Felipe Pedrell. Van 1887-1889 studeerde hij in Parijs bij Charles de Bériot en woonde in bij zijn landgenoot de pianist Ricardo Viñes.

Als allround pianist en componist keerde hij in 1890 terug naar Barcelona, waar hij zijn eerste recitals gaf en zijn composities ten gehore bracht. Hij gaf vele concerten, waarvan sommige, met goede vrienden zoals Vincent d’Indy en Camille Saint-Saëns. Tussen 1895 en 1898 worden verschillende van zijn werken voor het eerst uitgevoerd, waaronder zijn eerste opera Maria del Carmen (Madrid, Theatro de Parish, 11 november 1898).

In 1900 stichtte hij de Sociedad de Conciertos Clásicos en gaf hij leiding aan een concertsociëteit in Barcelona, die echter een kort leven beschoren was. In 1901 richtte hij de Associacio Musical Granados Marshall – Academia Marshall op, een pianoschool, waar hij tot aan zijn dood de regie voerde.

In 1912 ontmoette hij de Amerikaanse pianist Ernest Schelling, die ervoor zorgde dat zijn werk in Amerika uitgegeven werd en hem wist over te halen, zijn pianosuite Goyescas (1911), (waar hij 7 jaar aan gewerkt had, en geïnspireerd was op schilderijen van Goya), tot een opera te bewerken.

Oorspronkelijk lag het in de bedoeling deze opera in 1914 in Parijs op te voeren, maar door de Eerste Wereldoorlog, kon dat geen doorgang vinden. In 1915 ging hij daarvoor naar Amerika, waardoor zijn opera Goyescas zijn première had in de Metropolitan Opera in New-York op 26 januari 1916. Op de terugweg in 1916, wordt het schip waarop hij zat, de Sussex, door een Duitse onderzeeër de grond in geboord, ergens tussen Folkestone en Dieppe. Hij en zijn vrouw overleven de ramp niet.

Granados wordt beschouwd als een van de belangrijkste componisten van Spanje. Alhoewel zijn werk beïnvloed werd door Robert Schumann, Edvard Grieg en Franz Liszt, ontwikkelde hij een eigen stijl met individuele harmonische wendingen en ritmiek, en met karakteristieke melodieën. Hij wordt door zijn landgenoten liefdevol ‘onze Schubert’ (Franz Schubert) genoemd en heeft verder koosnamen als de ‘Spaanse Chopin’ en de ‘laatste Romanticus’.

Hij schreef voorts een studie over het gebruik van het pianopedaal, verzorgde de uitgave van tot dan toe onuitgegeven sonates van Alessandro Scarlatti en herinstrumenteerde het pianoconcert in f van Frédéric Chopin.

De Spaanse regentes Maria Christina van Oostenrijk (1858-1929) eerde Granados op 9 januari 1899 met het kruis in de Orde van Karel III. Op 7 december 1892 huwde hij met María de los Desamparados (Amparo) Gal y Lloveras in de kerk van “San Pedro de las Puellas” te Barcelona.

(1872 – 1912)

One of the first to perform Albeniz’s Iberia was the formidable Barcelona pianist Joaquim Malats (1872–1912). “I am writing Iberia … essentially because of you and for you”, Albéniz wrote in a letter dated 1907. An admired virtuoso in Europe and the United States, Malats composed a lot of salon music, of which the Serenata española is the most popular.

Joaquin Malats was zeer goed bevriend met componisten uit de Spaanse nationalistische school, zoals Granados en Albéniz. Deze componisten paste veel folkloristische elementen toe in hun composities. Oorspronkelijk schreef Malats de Serenata Española voor piano. Later bewerkte Tárrega het stuk voor gitaar.

 

Isaac Manuel Francisco Albéniz (Camprodon (Catalonië), 29 mei 1860Cambo-les-Bains (departement Pyrénées-Atlantiques), 18 mei 1909) was een prominent Spaans pianist en componist.

Albéniz werd geboren in Camprodón in Catalonië en was een muzikaal wonderkind. Als zesjarige kreeg hij in Parijs pianoles van Antoine François Marmontel. Daarna studeerde hij aan het conservatorium van Madrid en bleef als wonderkind concerten geven tot hij vijftien werd. In 1876 studeerde hij twee maanden in Leipzig en kreeg dan een koninklijke beurs om naar het conservatorium van Brussel te gaan (compositie bij François-Auguste Gevaert en piano bij Louis Brassin). In 1879 behaalde hij de eerste prijs voor piano en maakte een geslaagde concertreis door Europa. Hij wilde bij Liszt gaan studeren en maakte een vergeefse reis naar Boedapest, want Liszt was in Weimar.

In 1883 vestigde hij zich in Barcelona. Hij besloot onder invloed van de musicoloog Felipe Pedrell voortaan “Spaanse muziek” te schrijven. Intussen huwde hij met Rosita Jordana.

In 1886 componeerde hij:

  • Estudio de concierto op 40 en
  • Concierto fantástico op 78 nog in de stijl van Liszt en Chopin, maar
  • Suite Española op 47 en
  • Rapsodie Española voor piano en orkest op 70 zijn al typisch Spaans.

Van 1890 tot 1893 werkte Albéniz te Londen, o.a. als dirigent in het Prince of Wales Theatre. Hij leerde er de welgestelde amateur-librettist Francis Money-Coutts kennen, die hem een contract aanbood om zijn teksten op muziek te zetten. De samenwerking verliep niet vlot en er werden tot 1905 slechts drie opera’s en enkele liederen voltooid.

  • Pepita Jiménez kende ook buiten Spanje succes,
  • Merlin, het eerste deel van een niet voltooide King Arthur-trilogie werd pas in 2001 opgenomen en in 2003 opgevoerd.

Tijdens het componeren van de opera’s woonde Albéniz in Parijs. Hij leerde er Fauré, Chausson, Dukas en d’Indy kennen en gaf een cursus aan de Schola Cantorum in 1897.

Na 1900 kreeg Albéniz klachten van de nierziekte die tot zijn dood zou leiden. Hij schreef nu alleen nog voor piano. Van 1906 tot 1909 werkte hij aan zijn zwanenzang Iberia, vier bundels van drie impressies die een synthese zijn van de pianotechniek van Liszt, het impressionisme en de Andalusische volksmuziek. Voorafgaand aan dit magnum opus, voltooide Albéniz 1890 de Suite España. Deze suite bevat nog niet de sterke samenhang tussen de delen zoals in Iberia, maar lijkt de opmaat te zijn tot dit werk. Vormt Iberia een reis langs steden en delen van Spanje; Suite España is een reis langs diverse muziek- en dansvormen.

Francisco Tárrega Eixea (Villarreal, 21 november 1852Barcelona, 15 december 1909) was een Valenciaans (Spaans) componist en gitarist.

Op jonge leeftijd verloor Tárrega bijna zijn gehele gezichtsvermogen toen hij in een irrigatiekanaal viel. Mede naar aanleiding van dit ongeluk verhuisde de familie naar Castellon zodat hij muziekles kon krijgen. Zijn eerste muziekleraren, Eugeni Ruiz en Manuel Gonzalez, waren blind. In 1862 moedigde gitarist Julian Arcas Tárrega aan om naar Barcelona te reizen, dé stad voor musici in die tijd. Zijn vader haalde hem echter spoedig terug.

Tárrega begon in 1874 een studie compositie bij Pascual Emilio Arrieta y Corera aan het Madrileense conservatorium, financieel gesteund door de rijke koopman Antonio Canesa. Tegen 1880 gaf hij gitaarles (onder anderen aan Emilio Pujol en Miguel Llobet) en gaf hij geregeld concerten, waarbij hij bekendstond als de “Sarasate van de gitaar”. Later vestigde hij zich in Barcelona, waar hij in 1909 stierf.

Tárrega schreef zelf stukken voor gitaar, zoals Recuerdos de la Alhambra, Capricho Árabe en Danza Mora, maar arrangeerde ook stukken van andere componisten voor gitaar, onder meer van Ludwig van Beethoven, Frédéric Chopin en Felix Mendelssohn. Net als verscheidene tijdgenoten, zoals zijn vriend Isaac Albéniz, combineerde hij graag de Romantische trend in de klassieke muziek met elementen uit de Spaanse volksmuziek, en hij transcribeerde enkele van Albeniz’ pianostukken (waaronder Leyenda) naar gitaarschrift.

Tárrega wordt beschouwd als de grondlegger van de twintigste-eeuwse klassieke gitaarmuziek en zorgde voor toegenomen belangstelling in de gitaar als concertinstrument. De bekende gitarist Andres Segovia gebruikte veel van Tarrega’s werk om de gitaar in de Europese concertzalen te introduceren.

Tárrega is ook de componist van ’s werelds meest gehoorde melodie: de Nokia-tune-ringtone, die gebaseerd is op Tárrega’s Gran Vals. Zijn muziek inspireerde verder Mike Oldfield, wiens Etude (The Killing Fields) is gebaseerd op Tárrega’s solostuk voor klassieke gitaar Recuerdos de la Alhambra (Herinneringen aan het Alhambra).

Johann Kaspar Mertz (Hungarian: János Gáspár Mertz, August 17, 1806 – October 14, 1856) was a Hungarian guitarist and composer.

János Gáspár Mertz (Casparus Josephus Mertz) was born in Pozsony, Kingdom of Hungary, now Bratislava (Slovakia). He was active in Vienna (c.1840~1856), which had been home to various prominent figures of the guitar, including Anton Diabelli, Mauro Giuliani, Wenceslaus Matiegka and Simon Franz Molitor. A virtuoso, he established a solid reputation as a performer. He toured Moravia, Poland, and Russia, and gave performances in Berlin and Dresden. In 1846 Mertz nearly died of an overdose of strychnine that had been prescribed to him as a treatment for neuralgia. Over the following year he was nursed back to health in the presence his wife, a concert pianist, Josephine Plantin whom he married in 1842. Some speculation may lead one to the conclusion that listening to his wife performing the Romantic piano pieces of the day during his period of recovery may have had an influence on the sound and unusual right hand technique he adopted for the Bardenklange (Bardic Sounds) Op.13.

Mertz’s guitar music, unlike that of most of his contemporaries, followed the pianistic models of Chopin, Mendelssohn, Schubert and Schumann, rather than the classical models of Mozart and Haydn (as did Sor and Aguado), or the bel canto style of Rossini (as did Giuliani). Though the date of his birth indicates that that was the logical influence, since Sor was born in 1778, Aguado in 1784 and Giuliani in 1781 while Mertz in 1806, a difference of about 25 years.

The Bardenklänge (1847) are probably Mertz’s most important contribution to the guitar repertoire—a series of deceptively easy character pieces in the mould of Schumann.