Frank Martin -Componisten
Frank Théodore Martin (Eaux-Vives bij Genève, 15 september 1890 — Naarden, 21 november 1974) was een Zwitserse componist, die lange tijd in Nederland heeft gewoond.
Martin wordt beschouwd als de belangrijkste Zwitserse componist van de 20e eeuw. Hij studeerde twee jaar wis- en natuurkunde aan de universiteit van Genève, maar tegelijkertijd volgde hij lessen in piano en compositie bij Joseph Lauber. In de tijd daarna bestudeerde hij een veelheid aan muzikale stijlen, inclusief volksmuziek, en nam hieruit aspecten over in zijn eigen muzikale stijl.
In de jaren twintig ontwikkelde zich zijn eigen muzikale taal tijdens langdurige verblijven in Zürich, Rome en Parijs. In 1926 richtte hij de Société de Musique de Chambre de Genève op, waarvan hij de leiding had als pianist en klavecinist. Vooral dat laatste was uitzonderlijk in die tijd. Hij heeft het klavecimbel in diverse composities gebruikt, o.a. in de Petite Symphonie Concertante, een van zijn bekendste werken.
In de jaren dertig was hij docent improvisatie en muziektheorie aan het Institut Jacques-Dalcroze en hij onderwees tevens kamermuziek aan het conservatorium van Genève. Daarnaast was hij van 1933 tot 1940 artistiek leider van het Technicum Moderne de Musique en president van de Schweizer Musik-Union van 1942 tot 1946.
In laatstgenoemd jaar verhuisde Martin naar Nederland, waar hij aanvankelijk in Amsterdam en vanaf 1956 in Naarden woonde. Hoewel hij tientallen jaren in Nederland woonde, had hij weinig contact met het Nederlandse muziekleven. In de jaren 1950 – 1957 was hij ook professor in compositie aan de Staatliche Hochschule für Musik in Keulen. Hij overleed op 21 november 1974.
Frank Martins werk laat zich omschrijven als gematigd-modern, met een sterke nadruk op ritmiek. In harmonisch opzicht kenmerkt veel van zijn werk zich door een “glijdende tonaliteit”, waarbij de muziek van de ene toonaard naar de andere beweegt. Atonaliteit wees hij resoluut af, maar verder had hij een open geest die gretig gebruik maakte van alle nieuwe ontwikkelingen die de 20e-eeuwse muziek te bieden had. Door bijzondere combinaties van instrumenten verkreeg hij vaak bijzondere klankkleuren. In zijn Poèmes de la Mort (1969-71) paste hij zelfs elektrische gitaren toe, geïnspireerd door zijn in popmuziek geïnteresseerde zoon.
Ook de twaalftoonstechniek van Schönberg wist hij op een zeer persoonlijke wijze in zijn stijl te incorporeren, zonder dat hij de tonaliteit losliet. Het eerste grote werk waarin hij deze stijl gebruikte was Le Vin Herbé (vrij vertaald: de betoverde wijn), een stuk voor twaalfstemmig koor op een tekst over Tristan en Isolde. Zijn stijl in dit werk is omschreven als ’tonale of harmonische twaalftoonsmuziek’. En dat terwijl Schönberg zijn twaalftoonstechniek nu juist ontwikkeld heeft als alternatief voor de tonaliteit.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!