Giuseppe Domenico Scarlatti (Napels, 26 oktober 1685 – Madrid, 23 juli 1757) was een Italiaans componist, klavecinist en organist. Hij is bekend geworden door zijn sonates voor klavecimbel, die door hun stijl en technische eisen een belangrijke invloed hebben gehad op de Spaanse en Engelse klaviermuziek – en indirect op de Duitse, Franse en Italiaanse klaviermuziek.Scarlatti werd geboren als zesde van tien kinderen en oudste zoon van componist en kapelmeester Alessandro Scarlatti (1659 – 1725) en Antonia Anzalone. Over de eerste vijftien jaar van Scarlatti’s leven is niets bekend. Zijn naam komt niet voor in archieven van muziekscholen of conservatoria. Op 13 september 1701 werd hij benoemd tot componist en organist van de koninklijke kapel in Napels. Voor meer informatie klik hier.
Samen met de gitarist en componist Fernando Sor wordt Mauro Giuliani gezien als belangrijkste gitaarvirtuoos van de 19e eeuw. Behalve een eersteklas virtuoos was hij ook een groot componist voor de gitaar.
Mauro Giuliani werd geboren in Biscegli, Italië op 27 juli 1781. Hij groeide op in Barletta. Hij studeerde cello en viool, nadien wijdde hij zich aan de gitaar en werd een uitstekend vertolker in een kort tijdsbestek. In 1806, na zijn studie in Italië, verhuisde hij naar Wenen. Hij concerteerde door heel Europa en overal werd hij toegejuicht vanwege zijn virtuositeit en zijn muzikale smaak. Hij behaalde groot succes en werd een muzikale beroemdheid, gelijk aan de beste van de vele instrumentalisten en componisten die actief waren in Wenen in het begin van de 19e eeuw. Als componist had hij echter weinig succes, hij bouwde wel een naam op als leraar. In 1819 verliet Giuliani Wenen, vooral om persoonlijke redenen: zijn eigendom en bankrekening werd in beslag genomen om zijn schuldeisers te betalen; hij was totaal blut. Hij keerde terug naar Italië, eerst verblijvend in Triëst en Venetië, om zich uiteindelijk in Rome te vestigen. Hij had weinig succes in Rome, hij publiceerde slechts enkele composities en gaf slechts één concert. In juli 1823 begon hij regelmatig uitstapjes te maken naar Napels om bij zijn vader te zijn, die ernstig ziek was. Hier in Napels werd zijn gitaartalent veel beter ontvangen en kon hij composities voor gitaar bij de lokale uitgevers publiceren. In 1826 trad hij op in Portici voor Francesco I en het Bourbon Hof. In deze periode, Giuliani’s Napolitaanse periode, verscheen hij vaak in een duo concert met zijn dochter Emilia, die een bekwaam gitariste was geworden. Tegen het einde van 1828 begon zijn gezondheid ernstig aangetast te raken en hij stierf in Napels op 8 mei 1829. Giuliani’s prestaties als een componist waren talrijk. Hij liet 150 gitaarcomposities na met een opus nummer. Deze composities maken de kern uit van het gitaar repertoire van de 18e eeuw. Hij componeerde extreem veeleisende stukken voor solo gitaar, zowel als werken voor orkest met gitaar-viool- en gitaar-fluitduo’s. Verder zijn er talrijke didactische werken, waaronder een methode voor gitaar die tot op heden regelmatig door leraren wordt gebruikt.
Luis de Narváez (Granada, omstreeks 1500 – ?, tussen 1550 en 1560) is een Spaans componist en vihuelista. Zijn naam werd ook als Luys de Narváez geschreven.Over zijn leven staat weinig bekend. Het staat vast dat hij in Granada is geboren, op het einde van de 15de eeuw of omstreeks 1500. Het eerste wat we over hem als scheppend kunstenaar te weten komen is dat hij deel uitmaakte van het Huis van comendador mayor Francisco de los Cobos aan wie hij zijn belangrijkste werk opdraagt, de “Delphin de música para vihuela”, in wiens dienst hij was tot de dood van de comendador in 1547. Luis de Narváez komt daarna als componist in dienst van koning Karel I van Spanje en van prins Filips, die later koning wordt als Filips II van Spanje in 1558.
Luis wijdt zich vooral aan de vocale polyfonie en, enkel in de tweede plaats, aan muziek voor vihuela. Niettemin wordt hij vandaag nog het meest herinnerd vanwege dit laatste genre. Hij is de auteur van “Los seys libros del Delphin de música de cifra para tañer vihuela”, gepubliceerd in Valladolid in 1538. Het is een verzameling die een groot aantal instrumentale fantasía’s bevat volgens Italiaans model die in de volgende decennia bijzonder invloedrijk zouden blijken, romances, villancico’s en reeksen diferencias (instrumentale variaties op liederen die dan al vertrouwd klinken, zoals de Diferencias sobre “Guárdame las vacas”; dit werk bevat enkele van de eerste variaties in de muziekgeschiedenis. Het werk bevat polyfone akkoorden en fantasia’s die dicht bij de stijl van de Nederlandse polyfonisten aanleunen en op gregoriaanse zang en Spaanse romances zijn gegrond.
Het werk bevat ook de eerste transcripties voor vihuela van polyfone liederen. Zijn meest bekende stukken zijn met name de transcripties van het vierstemmig werk van Josquin Desprez, “Mille regretz” (ook bekend als “La Canción del Emperador”, omdat het een van de favoriete liederen was van Karel V) die het origineel uitgesproken getrouw navolgt; en het lied “Paseavase el rey Moro” (met begeleiding van vihuela).
Twee van zijn motetten worden in 1539 en 1543 in Lyon (Frankrijk) gepubliceerd in bundels die speciaal aan dit genre zijn gewijd.
In de 20e eeuw wordt de bouw van vihuela’ s nieuw leven ingeblazen, zoals ook de kunst ze te bespelen. Emilio Pujol publiceert een werk over Narváez (1945) in de reeks referentiewerken Monumentos de la música española.
Zijn naam wordt in verband gebracht met een compositieprijs die in Granada werd uitgeschreven.
Dionisio Aguado y García (8 April 1784 – 29 December 1849) was a Spanish classical guitarist and composer
Born in Madrid, he studied with Miguel García. In 1826, Aguado visited Paris, where he met and became friends with and for a while lived with Fernando Sor. Sor’s duo Les Deux Amis (“The Two Friends”) commemorated the friendship: one part is marked “Sor” and the other “Aguado.”
Aguado’s major work Escuela de Guitarra was a guitar tutor published in 1825. As of 2011, it is still in print, with Tecla Editions releasing a reprint in 2005. In the Escuela Aguado describes his use of fingernails on the right hand as well as his invention of a “tripodion”: a device that held the guitar and thus minimized the damping effect of the player’s body on the guitar’s back and sides. Aguado’s other works include Trois Rondos Brillants (Opus 2), Le Menuet Affandangado (Opus 15), Le Fandango Varie (Opus 16), as well as numerous waltzes, minuets, and other light pieces. The more extended works require a virtuoso technique and left-hand stretches that are almost impossible on the longer string lengths of modern guitars. (See Frederick Noad, “The Classical Guitar”)
Aguado returned home to Madrid in 1837 and died there aged 65.
Aguado’s surname comes from the Spanish word for “soaked.” (This is because an ancient relative of his, who was a knight, returned after a battle caked in mud. The nickname then eventually became the surname. Voor meer informatie klik hier.
Niccolò Paganini (Genua, 27 oktober 1782 – Nice, 27 mei 1840) was een in het Italiaanse Genua geboren vioolvirtuoos en componist.
Op elfjarige leeftijd trad hij voor het eerst op als violist, na muziekonderricht van zijn vader te hebben genoten en les op gitaar zowel als viool. Vanaf 1797 reisde hij door Europa en trad op in onder andere Wenen en Parijs. Zijn bekendheid groeide hierdoor. In 1831 ging hij voor het eerst op tournee in Engeland.
Veel mensen geloofden dat Paganini een ‘duivelsviolist’ was. Paganini versterkte de legendevorming om zijn persoon door ’s nachts op kerkhoven voor de doden te spelen. Hij had ook de gewoonte om voor een concert zijn gezicht wit te schminken om zo nog meer tot de verbeelding te spreken, als lijdend kunstenaar. Een mysterieuze ziekte zorgde voor nog meer mystificatie rondom zijn persoon. Hij leed namelijk aan het Marfan syndroom, hierdoor had hij zeer lange vingers.
In 1834 schreef Hector Berlioz op Paganini’s verzoek een compositie voor altviool en orkest, getiteld Harold in Italië, die Paganini echter nooit heeft uitgevoerd.
Niccolò Paganini overleed in Nice op 57-jarige leeftijd.
Het grootste deel van zijn leven bespeelde hij de viool Il Cannone.Voor meer informatie klik hier.
Johann Sebastian Bach (Eisenach, 21 maart 1685 – Leipzig, 28 juli 1750) was een Duitse componist van barokmuziek, organist, klavecinist, violist, muziekpedagoog en dirigent. Hij wordt door de meeste muziekwetenschappers beschouwd als een van de grootste en invloedrijkste componisten uit de geschiedenis van de klassieke muziek vanwege de inventiviteit waarmee hij melodie, harmonie en ritme, maar ook diverse muziekstijlen uit zijn tijd en dansvormen combineerde, wat vele componisten na hem inspireerde en wat ze ook trachtten te evenaren.
Zijn omvangrijk oeuvre, dat door Wolfgang Schmieder thematisch voor het eerst werd gecatalogiseerd en gerubriceerd, aanvankelijk slechts ten behoeve van de Duitse muziekuitgeverij Breitkopf & Härtel als uitleen- en publicatiecatalogus, in de Bach-Werke-Verzeichnis (BWV), valt met name op door groot componeertechnisch vakmanschap en – voor velen – een sterke emotionele zeggingskracht . Het is een unieke synthese van de verworvenheden van de meerstemmige, polyfone muziek met die van de eenstemmige, de monodie.
Bach wordt, met Claudio Monteverdi en Jean-Philippe Rameau, als hoogtepunt van de muzikale barok (ca. 1600 – ca. 1750) beschouwd. Zijn overgeleverde muziek, die pas vanaf circa 1800 in grote oplagen gepubliceerd werd, is ook van grote betekenis gebleken voor vele componisten na hem.
In zijn behandeling van polyfonie en harmonie bereikte Bach een kwaliteit waarin hij de grenzen van wat tot dan toe gerealiseerd was in de klassieke muziek verre overschreed. Bachs oeuvre omvat vrijwel alle stijlen en vormen die in zijn tijd gangbaar waren, met uitzondering van opera.Bach werd geboren op 21 maart 1685 te Eisenach in de huidige Duitse deelstaat Thüringen als telg van een oud muzikaal geslacht (over 7 generaties telde het meer dan 120 musici). Gedoopt werd hij op 23 maart in de Sankt Georgenkirche, gelegen op het centrale stadsplein van Eisenach waaraan ook het stadskasteel van de vorsten van Sachsen-Eisenach is gelegen. Als tweede naam kreeg de dopeling de naam van zijn peetoom, Sebastian Nagel, stadsblazer uit Gotha. Hij kreeg al op zeer jonge leeftijd van zijn vader Johann Ambrosius Bach vioolles. Voor meer informatie klik hier .
Alonso Mudarra (1510 – Sevilla, 1 april 1580) was een Spaanse componist uit de Spaanse Renaissance die schreef voor de vihuela.
Hij staat geboekstaafd als vernieuwer van zowel de instrumentale als de vocale muziek. Samen met Luys de Milán, Enríquez de Valderrábano, Esteban Daza, Diego Pisador, Miguel de Fuenllana en Luis de Narváez behoort hij tot de zeven Spaanse vihuelista’s uit de zestiende eeuw van wie ook werk bewaard is gebleven.
Zijn geboorteplaats is niet achterhaald. Wel is geweten dat hij in Guadalajara werd opgevoed, bij de hertogen van de Infantado, Diego Hurtado de Mendoza en Iñigo López, in wier dienst hij vele jaren blijft. Hij bleef in de stad waar hij ongetwijfeld zijn muzikale opleiding heeft genoten.
Hij bevond zich waarschijnlijk, samen met de vierde hertog van de Infantado Iñigo López, in 1529 in Italië aan het hof van koning Karel I van Spanje.
Zijn priesterwijding vindt plaats na zijn terugkeer naar Spanje, in 1546 in de kathedraal van Sevilla, waar hij de rest van zijn leven zal blijven. Terwijl hij aan de kathedraal werkt leidt hij er het muziekleven. Onder zijn vrij goed gedocumenteerde bezigheden vinden we de aankoop en assemblage van een nieuw orgel en zijn samenwerking met de componist Francisco Guerrero naar aanleiding van verschillende gelegenheden.
Na zijn overlijden in Sevilla wordt in overeenstemming met zijn laatste wilsbeschikking zijn aanzienlijke fortuin onder de armen van de stad verdeeld.
Gaspar Sanz (1640–1710) was an Aragonese composer, guitarist, organist and priest born to a wealthy family in Calanda in the comarca of Bajo Aragón, Spain. He studied music, theology and philosophy at the University of Salamanca, where he was later appointed Professor of Music. He wrote three volumes of pedagogical works for the baroque guitar that form an important part of today’s classical guitar repertory and have informed modern scholars in the techniques of baroque guitar playing.
His birth date is unknown but he was baptized as Francisco Bartolome Sanz y Celma in the church of Calanda de Ebro, Aragon on 4 April 1640 later adopting the first name “Gaspar”.
After gaining his Bachelor of Theology at the University of Salamanca, Gaspar Sanz travelled to Naples, Rome and perhaps Venice to further his music education. He is thought to have studied under Orazio Benevoli, choirmaster at the Vatican and Cristofaro Caresana, organist at the Royal Chapel of Naples. He spent some years as the organist of the Spanish Viceroy at Naples.
Sanz learned to play guitar while studying under Lelio Colista and was influenced by music of the Italian guitarists Foscarini, Granata, and Corbetta. When Sanz returned to Spain he was appointed instructor of guitar to Don Juan (John of Austria), the illegitimate son of King Philip IV and Maria Calderon, a noted actress of the day.
In 1674 he wrote his now famous Instrucción de Música sobre la Guitarra Española, published in Saragossa and dedicated to Don Juan. A second book entitled Libro Segundo de cifras sobre la guitarra española was printed in Saragossa in 1675. A third book, Libro tercero de mùsica de cifras sobre la guitarra española, was added to the first and second books, and all three were published together under the title of the first book in 1697, eventually being published in eight editions. The ninety works in this masterpiece are his only known contribution to the repertory of the guitar and include compositions in both punteado (“plucked”) style and rasqueado (“strummed”) style.
In addition to his musical skills, Gaspar Sanz was noted in his day for his literary works as a poet and writer, and was the author of some poems and two books now largely forgotten.
He died in Madrid in 1710.
John Dowland (Dalkey (bij Dublin), circa 1563 – vermoedelijk Londen, 20 februari 1626) was een Engelse zanger, luitist en componist. Hij is het bekendst geworden door het lied Flow my tears (ook bekend als Lachrimae).
John Dowland, die waarschijnlijk ofwel in het Londense Westminster of in Dublin werd geboren, was één van de bekendste musici van zijn tijd. In ongeveer 1580 trad hij in dienst bij de Britse ambassadeur in Parijs, Sir Henry Cobham en vanaf 1583 bij diens opvolger Sir Edward Stafford.
In 1587 behaalde hij een Bachelor-diploma muziekwetenschappen aan de Universiteit van Oxford en een jaar later ook aan de Universiteit van Cambridge.
Toen in het jaar 1594 de Engelse luitist John Johnson overleed, solliciteerde Dowland zonder succes naar de daardoor vrijgekomen betrekking aan het hof van koningin Elizabeth I, mogelijk omdat hij in Parijs Rooms-Katholiek was geworden. Vervolgens trok hij naar Duitsland om in dienst te treden van de hertog van Brunswijk en later bij de landgraaf van Hessen. Hij reisde door Italië en keerde tegen het eind van de eeuw terug naar Engeland. In november 1598 vertrok hij naar Denemarken, als muzikant aan het hof van Christiaan IV, vanwaar hij in 1603 terugkeerde naar Londen voor het aanschaffen van muziekinstrumenten voor de koning. Hij verlengde het hem daar toe verleende verlof op eigen houtje met enige maanden, een eerste teken dat niet alles koek en ei was in Kopenhagen. In die tijd werd het ook duidelijk dat hij financiële problemen had. De koning hield hem echter de hand boven het hoofd.
Na toch in 1606 in Kopenhagen te zijn ontslagen (de koning was toen afwezig) keerde hij permanent naar Londen terug. Van 1612 tot 1618 vervulde hij verscheidene posities aan het Engelse hof.
Fernando Sor (Barcelona, 13 februari 1778 – Parijs, 8 juni 1839) was een Spaans gitaarvirtuoos, muziekleraar en componist. Sor wordt gezien als een van de belangrijkste componisten van gitaarmuziek.
Hij kwam uit een welvarende familie van militairen en zou in zijn vaders voetsporen treden, ware het niet dat zijn vader hem de Italiaanse opera leerde kennen. Hij ging daarop muziek studeren. Sors vader introduceerde zijn zoon niet alleen in de opera, hij leerde hem ook de gitaar kennen. De gitaar was in die tijd een instrument dat in kroegen gespeeld werd en niet in grotere ensembles gebruikt werd. Sor studeerde muziek in het benedictijner klooster van Montserrat nabij Barcelona.
In 1808, met de inval van Napoleon Bonaparte, schreef hij nationalistische muziek voor de gitaar met daarbij vaak patriottische teksten. Hij accepteerde een baan bij de overheid en besloot in 1813 Spanje te verlaten wanneer de Fransen Spanje verlieten. In Parijs kreeg hij in kunstkringen een reputatie voor zijn virtuositeit op de gitaar. Hij ging door Europa toeren in het concertcircuit. In 1827 stopte hij hiermee en trok zich terug in Parijs. Veel van zijn werk dateert uit deze periode.
Het laatste werk van Sor is een requiem voor zijn in 1837 overleden dochter. Die heeft hij slechts enkele jaren overleefd. Hij ligt begraven op het kerkhof van Montmartre.
Sor had veel leerlingen en heeft veel voor hen geschreven. Zijn “grands duos” zijn hiervan de bekendste illustratie: ze omvatten twee partijen, een voor de meester en een voor zijn leerling. Van zijn hand zijn daarnaast ook opera, balletmuziek, kerkmuziek en veel gitaarmuziek bewaard gebleven.
Voor de Spaans-taligen: Información sobre el guitarrista Fernando Sor